afrijden

afrijden
{{afrijden}}{{/term}}
I 〈onovergankelijk werkwoord〉
[wegrijden] partir (de)
[naar een lagere plaats rijden] descendre(qc.)
[rijexamen afleggen] passer son permis
voorbeelden:
1   de ruiters reden (van) het plein af les cavaliers quittèrent la place
2   de heuvel afrijden descendre la colline
II 〈overgankelijk werkwoord〉
[ten einde doorrijden] parcourir
[afmatten] éreinter
voorbeelden:
1   in hoeveel tijd kan men die weg afrijden? combien de temps faut-il pour faire ce trajet?

Deens-Russisch woordenboek. 2015.

Игры ⚽ Поможем сделать НИР

Share the article and excerpts

Direct link
Do a right-click on the link above
and select “Copy Link”